Grootmoeders grote oren... - Jacques Vriens


In Grootmoeders grote oren… vertelt Jacques Vriens in zijn eigen stijl dertig bekende sprookjes na. Het boek is een bundeling van twee eerdere boeken: Grootmoeder wat heb je grote oren en O, mijn lieve Augustijn. Aanleiding voor het maken van dit boek waren Vriens eigen ervaringen als vader en opa. Hij ontdekte dat kinderen niet altijd goed uit de voeten kunnen met het wat ouderwetse taalgebruik in de traditionele sprookjesuitgaven en dan niet goed snappen waar het verhaal over gaat. Vriens besloot in eigen woorden de sprookjes tot leven te brengen.

In een korte inleiding vertelt Vriens iets over de achtergrond van de sprookjesverzamelaars. De oudste verzameling is van de Fransman Perrault, zijn Sprookjes van moeder de Gans kwam rond 1700 uit. Uit deze bundeling zijn bijvoorbeeld Klein Duimpje en De gelaarsde kat bekend. Ruim 100 jaar later verzamelden de gebroeders Grimm in Duitsland oude verhalen die mondeling al generaties lang werden doorgegeven. Bekende sprookjes die zij op schrift stelden zijn onder andere Roodkapje, Repelsteeltje en Vrouw Holle. Nog iets later (rond 1850) gaat Hans Christian Andersen sprookjes verzamelen in Denemarken. Hij is vooral bekend van de sprookjes die hij zelf schreef, zoals De nieuwe kleren van de keizer en Het Lelijke jonge eendje.

In de bewerkingen van de sprookjes blijft Vriens dicht bij het origineel. In bijna alle sprookjes geeft Vriens de hoofdpersonen een naam. Zo heet het lelijke jonge eendje Thomas, Roodkapje heet eigenlijk Liesje en de heren die de keizer zijn nieuwe kleren aansmeren Simon Singer en Peter Pfaff. Ouderwetse woorden vervangt Vriens:´een ransel op den rug en een sabel aan zijn zij´ worden bij Vriens een soldaat met over zijn schouder een rugzak en aan zijn riem een zwaard voor ´je-weet-maar-nooit-wat-er-gebeurt.´
De typisch sprookjessfeer blijft in het boek overeind: het taalgebruik is beeldend, alles gebeurt keurig drie keer en aan het einde leven prinsen en prinsessen nog lang en gelukkig. Wel gebruikt hij af en toe speels en eigentijds taalgebruik, bijvoorbeeld als de zeven dwergen Sneeuwwitje voor de tweede keer bewusteloos vinden met een giftige kam in haar haar:

´Houdt dat mens dan nooit op,´riep de dikste dwerg.
´Wat een valse heks!´riep de dunste dwerg.
´Wat een loeder!´riep de grootste dwerg.
´Wat een kreng!´riep de kleinste dwerg.
´Wat een gemeen wijf!´riep de jongste dwerg.
´Heren, heren,´ riep de oudste dwerg,
´we gaan niet weer schelden. Er is een dame bij.´


Een sprookjesboek is alleen een sprookjesboek als het ook mooie plaatjes heeft. Daarin is ruimschoots voorzien door vier bekende illustratoren: Philip Hopman, Thé Tjong-Khing, Klaas Verplancke en Alex de Wolf. De eigen stijlen van de diverse illustratoren zijn herkenbaar, maar ze wijken niet dusdanig af dat het storend is. Ze zijn alle vier goed in het weergeven van gelaatsuitdrukkingen en het scheppen van een sprookjessfeer. Ook de illustratoren weten het midden te vinden tussen traditie en eigentijdsheid en tussen romantiek en humor.

Veel kinderen en voorlezers zullen genieten van dit heerlijke sprookjesboek.

Grootmoeders grote oren…
Jacques Vriens (tekst) en Philip Hopman, Thé Tjong-Khing, Klaas Verplancke en Alex de Wolf (ill)
Van Holkema & Warendorf, 2006