9 tot 12 jaar
Mag ik naast je zitten? - Sarah Weeks & Gita Varadarajan
Mag ik naast je zitten? is een misleidende titel voor een boek waarin de personages elkaar juist geen vragen stellen, maar uitgaan van aannames en vooroordelen. De oorspronkelijke titel, Save Me a Seat, geeft dat beter weer.
In het boek komen twee jongens van een jaar of tien aan het woord. Ze wonen in de Amerikaanse staat New Jersey en we volgen ze tijdens hun eerste week in het nieuwe schooljaar. Joe ziet tegen het nieuwe jaar op. Zijn twee vrienden zijn verhuisd en hij staat er nu alleen voor in de klas. Vooral pestkop Dillon Samreen vreest hij.
Ravi is net geƫmigreerd uit India en verwacht indruk te maken op zijn juf en zijn klasgenoten met zijn nette kleren, zijn uitstekende Engels en zijn intelligentie. Dat pakt anders uit. Zijn klasgenoten vinden hem raar, zijn juf vindt hem dom en zijn Engels begrijpen ze niet. Ook denkt Ravi dat Dillon wel zijn vriend wil zijn. Hij komt bedrogen uit.
Het boek is geschreven door twee auteurs: de ervaren en vaak bekroonde Amerikaanse schrijfster Sarah Weeks (in 2004 verscheen van haar Ben zo terug bij uitgeverij Lemniscaat) en de debuterende schrijfster Gita Varadarajan die in India werd geboren en zich vijf jaar geleden in New Jersey vestigde. Weeks geeft Joe een stem, en Varadarajan Ravi. De jongens komen afwisselend aan het woord in 49 korte hoofdstukken.
De schrijfstijl van de auteurs vult elkaar op een prettige manier aan. Weeks zet een gelaten Joe neer met een realistische kijk, waarbij hij maar al te goed weet dat er krokodillen en zebra’s op de wereld zijn en dat hij tot de laatste groep behoort. Joe is een forse jongen (‘eten is het enige waar ik heel erg goed in ben’) met een leerprobleem (‘mijn hersenen kunnen niet met kabaal overweg’). Tot overmaat van ramp werkt zijn moeder als lunchsurveillant op zijn school en dat verpest vaak het hoogtepunt van zijn dag: de schoollunch.
Ravi’s stem is anders. Varadarajan schetst een optimistische jongen met aanvankelijk veel zelfvertrouwen. Zijn Indiase achtergrond krijgt onder andere kleur door het gebruik van Indiase woorden en je kunt als lezer merken dat de schrijfster de belevingswereld van Ravi goed kent.
Het boek snijdt mooie en eigentijdse thema’s aan zoals diversiteit, pesten, vooroordelen en de omgang tussen ouders en kinderen. Eten speelt een belangrijke rol, het markeert de hoofdstukken en via verschillende soorten eten worden er onuitgesproken emoties overgedragen. Zo proberen zowel de moeder van Joe als de moeder van Ravi met hun kookkunsten te communiceren met hun zoon en spelen (blauwe) M&M‘s een cruciale rol.
Mooi zijn ook de verwijzingen naar het boek Bud, not Buddy van Christopher Curtis (in 2001 door uitgeverij Lannoo uitgegeven onder de titel Mijn naam is Bud). Het is een boek over een donkere jongen die zo gepest wordt dat hij wegloopt en uiteindelijk een veilige plek vindt waar hij zichzelf kan zijn. Een verhaal dus met min of meer dezelfde thematiek als het boek dat voorligt.
Het boek eindigt positief. Aan het einde van de week hebben Ravi en Joe weliswaar nauwelijks met elkaar gesproken, maar elkaar wel gevonden. Het is een vriendschap waar de vraag ‘Mag ik naast je zitten’ niet meer nodig is. Natuurlijk houdt de een voor de ander een plaatsje vrij.
De culturele verschillen tussen Ravi en zijn klasgenoten vragen om verklarende woordenlijsten. Zo vindt de lezer met kennis over de Amerikaanse gewoonten uitleg over Indiase woorden en gebruiken en de lezer met een Indiaas referentiekader vindt een verklarende woordenlijst over Amerikaanse gebruiken, woorden en eten. Bijvoorbeeld dat honkbal een Amerikaans slagspel is dat op cricket lijkt.
Om het plezier van het kennismaken met nieuwe culturen nog groter te maken zijn er ook twee recepten opgenomen, een voor appelcrumble en een voor naan khatais.
Mag ik naast je komen zitten? is een vlot en mooi geschreven eigentijds verhaal dat belangrijke thema’s aansnijdt zonder zwaar te worden. Een boek dat in iedere schoolbibliotheek een plaatsje verdient.
Mag ik naast je zitten?
In het boek komen twee jongens van een jaar of tien aan het woord. Ze wonen in de Amerikaanse staat New Jersey en we volgen ze tijdens hun eerste week in het nieuwe schooljaar. Joe ziet tegen het nieuwe jaar op. Zijn twee vrienden zijn verhuisd en hij staat er nu alleen voor in de klas. Vooral pestkop Dillon Samreen vreest hij.
Ravi is net geƫmigreerd uit India en verwacht indruk te maken op zijn juf en zijn klasgenoten met zijn nette kleren, zijn uitstekende Engels en zijn intelligentie. Dat pakt anders uit. Zijn klasgenoten vinden hem raar, zijn juf vindt hem dom en zijn Engels begrijpen ze niet. Ook denkt Ravi dat Dillon wel zijn vriend wil zijn. Hij komt bedrogen uit.
Het boek is geschreven door twee auteurs: de ervaren en vaak bekroonde Amerikaanse schrijfster Sarah Weeks (in 2004 verscheen van haar Ben zo terug bij uitgeverij Lemniscaat) en de debuterende schrijfster Gita Varadarajan die in India werd geboren en zich vijf jaar geleden in New Jersey vestigde. Weeks geeft Joe een stem, en Varadarajan Ravi. De jongens komen afwisselend aan het woord in 49 korte hoofdstukken.
De schrijfstijl van de auteurs vult elkaar op een prettige manier aan. Weeks zet een gelaten Joe neer met een realistische kijk, waarbij hij maar al te goed weet dat er krokodillen en zebra’s op de wereld zijn en dat hij tot de laatste groep behoort. Joe is een forse jongen (‘eten is het enige waar ik heel erg goed in ben’) met een leerprobleem (‘mijn hersenen kunnen niet met kabaal overweg’). Tot overmaat van ramp werkt zijn moeder als lunchsurveillant op zijn school en dat verpest vaak het hoogtepunt van zijn dag: de schoollunch.
Ravi’s stem is anders. Varadarajan schetst een optimistische jongen met aanvankelijk veel zelfvertrouwen. Zijn Indiase achtergrond krijgt onder andere kleur door het gebruik van Indiase woorden en je kunt als lezer merken dat de schrijfster de belevingswereld van Ravi goed kent.
Het boek snijdt mooie en eigentijdse thema’s aan zoals diversiteit, pesten, vooroordelen en de omgang tussen ouders en kinderen. Eten speelt een belangrijke rol, het markeert de hoofdstukken en via verschillende soorten eten worden er onuitgesproken emoties overgedragen. Zo proberen zowel de moeder van Joe als de moeder van Ravi met hun kookkunsten te communiceren met hun zoon en spelen (blauwe) M&M‘s een cruciale rol.
Mooi zijn ook de verwijzingen naar het boek Bud, not Buddy van Christopher Curtis (in 2001 door uitgeverij Lannoo uitgegeven onder de titel Mijn naam is Bud). Het is een boek over een donkere jongen die zo gepest wordt dat hij wegloopt en uiteindelijk een veilige plek vindt waar hij zichzelf kan zijn. Een verhaal dus met min of meer dezelfde thematiek als het boek dat voorligt.
Het boek eindigt positief. Aan het einde van de week hebben Ravi en Joe weliswaar nauwelijks met elkaar gesproken, maar elkaar wel gevonden. Het is een vriendschap waar de vraag ‘Mag ik naast je zitten’ niet meer nodig is. Natuurlijk houdt de een voor de ander een plaatsje vrij.
De culturele verschillen tussen Ravi en zijn klasgenoten vragen om verklarende woordenlijsten. Zo vindt de lezer met kennis over de Amerikaanse gewoonten uitleg over Indiase woorden en gebruiken en de lezer met een Indiaas referentiekader vindt een verklarende woordenlijst over Amerikaanse gebruiken, woorden en eten. Bijvoorbeeld dat honkbal een Amerikaans slagspel is dat op cricket lijkt.
Om het plezier van het kennismaken met nieuwe culturen nog groter te maken zijn er ook twee recepten opgenomen, een voor appelcrumble en een voor naan khatais.
Mag ik naast je komen zitten? is een vlot en mooi geschreven eigentijds verhaal dat belangrijke thema’s aansnijdt zonder zwaar te worden. Een boek dat in iedere schoolbibliotheek een plaatsje verdient.
Mag ik naast je zitten?
Sarah Weeks & Gita Varadarajan, vertaald door Lydia Meeder & Barbara Zuurbier
Lemniscaat, 2019